Vertaling van Kreis-

Inhoud:

Duits
Nederlands
Kreis-, kreisförmig {bn.}
cirkelvormig
Kreis [m] (der ~), Kreislinie [v] (die ~) {zn.}
cirkel  [m]
kring  [m]
Zeichne einen kleinen Kreis.
Teken een kleine cirkel.
Bezirk [m] (der ~), Kreis [m] (der ~), Runde [v] (die ~) {zn.}
kring  [m]
gezelschap [o]
Zeitkreis, Zyklus [m] (der ~), Kreis [m] (der ~), Folge [v] (die ~), Abfolge [v] (die ~), Kreislauf [m] (der ~), Ring [m] (der ~), Periode [v] (die ~), Schwingungszahl [v] (die ~), Arbeitsgang [m] (der ~), Spiel, Arbeitsspiel, Takt [m] (der ~), Motortakt {zn.}
kringloop [m]
cyclus  [m]
Bezirk [m] (der ~), Gau [m] (der ~), Kanton [m] (der ~), Kreis [m] (der ~) {zn.}
kanton
blok  [o]
Ich lebe in Kanton.
Ik woon in Kanton.
Gruppe [v] (die ~), Kreis [m] (der ~), Gruppierung [v] (die ~) {zn.}
groep 
groepering [v]
Ich würde der Gruppe gerne beitreten.
Ik zou me graag bij jullie groep aansluiten.
umlaufen, zirkulieren, kreisen, im Umlauf sein, kursieren, auf und ab gehen, herumgehen, verkehren {ww.}
rouleren
in omloop zijn
rondgaan
circuleren
einkreisen {ww.}
omsingelen
kreisen, sich drehen {ww.}
ronddraaien