Vertaling van Trieb

Inhoud:

Duits
Nederlands
Knospe [v] (die ~), Sproß [m] (der ~), Sprößling [m] (der ~), Trieb [m] (der ~) {zn.}
uitspruitsel
bot 
knop [m]
Instinkt [m] (der ~), Naturtrieb, Trieb [m] (der ~) {zn.}
instinct
aandrift  [v]
Andrang [m] (der ~), Andrift, Antrieb [m] (der ~), Impuls [m] (der ~), Trieb [m] (der ~) {zn.}
impuls
stuwing [v]
opwelling [v]
aandrang  [m]
drang  [m]
aandrift  [v]
Stoß [m] (der ~), Trieb [m] (der ~) {zn.}
zet
por
stoot
duw [m]
drang  [m]
douw [m]
anfeuern, jagen, treiben, vor sich hertreiben {ww.}
voortdrijven
aandrijven 
opjagen
drijven

ich trieb
er/sie/es trieb

ik dreef voort
hij/zij/het dreef voort
» meer vervoegingen van voortdrijven

abtreiben, treiben, dahintreiben, dahingetrieben werden, getrieben werden, abweichen {ww.}
afdrijven 
op drift zijn
drijven

ich trieb
er/sie/es trieb

ik dreef af
hij/zij/het dreef af
» meer vervoegingen van afdrijven

obenauf schwimmen, treiben {ww.}
drijven
vlotten
dobberen

ich trieb
er/sie/es trieb

ik dreef
hij/zij/het dreef
» meer vervoegingen van drijven

dringen, rücken, stoßen, treiben {ww.}
stoten
dringen
duwen
douwen

ich trieb
er/sie/es trieb

ik stiet
hij/zij/het stiet
» meer vervoegingen van stoten