Vertaling van Weg

Inhoud:

Duits
Nederlands
Bahn [v] (die ~), Chaussee, Strecke [v] (die ~), Weg [m] (der ~) {zn.}
weg  [m]
route [v]
baan  [v]
Der Junge rannte weg.
De jongen liep weg.
Regen, Regen, geh weg!
Regen, regen, ga weg!
ab, dahin, fort, heraus, weg, hinweg, weit, entfernt {bw.}
heen
over 
vandoor
verwijderd
voort
weg 


Voorbeelden in zinsverband

Duits
Nederlands

Der Junge rannte weg.

De jongen liep weg.

Regen, Regen, geh weg!

Regen, regen, ga weg!

Der Hund ging weg.

De hond ging weg.

Der Weg ist lang.

De weg is lang.

Der Weg ist lang.

De weg is lang.

Südafrika ist weit weg.

Zuid-Afrika is ver weg.

Er ist schon weg.

Hij is al weg.

Sie geht ihren eigenen Weg.

Ze zal haar eigen manier hebben.

Wirf diese Zeitung nicht weg.

Gooi dit tijdschrift niet weg.

Du bist mir im Weg.

Je staat in de weg.

Er machte seinen Weg durch Schwierigkeiten hindurch.

Hij baande zijn weg doorheen de problemen.

Als ich zurückkam, war mein Auto weg.

Toen ik terugkwam was mijn auto weg.

Kannst du mir den Weg erklären?

Kan je me de weg wijzen?

Zeig mir den Weg zur Bushaltestelle.

Laat me de weg naar de bushalte zien.

Der letzte Zug ist schon weg.

De laatste trein is al weg.


Gerelateerd aan Weg

Bahn - Chaussee - Strecke - ab - dahin - fort - heraus - weg - hinweg - weit - entfernt