Vertaling van Wein

Inhoud:

Duits
Nederlands
Wein [m] (der ~) {zn.}
wijn  [m]
Europäer trinken gern Wein.
Europeanen drinken graag wijn.
Ich trinke nicht viel Wein.
Ik drink niet veel wijn.
ausweinen {ww.}
uithuilen
weinen {ww.}
huilen
wenen
schreien
krijten
Warum weinen sie?
Waarom zijn ze aan het huilen?
Er fing zu weinen an.
Hij begon te huilen.


Voorbeelden in zinsverband

Duits
Nederlands

Europäer trinken gern Wein.

Europeanen drinken graag wijn.

Ich trinke nicht viel Wein.

Ik drink niet veel wijn.

Dieser Wein ist einfach köstlich!

Deze wijn is erg lekker.

Sie haben zwei Flaschen Wein getrunken.

Ze hebben twee flessen wijn gedronken.

Er füllte das Glas mit Wein.

Hij vulde het glas met wijn.

Sie füllte das Glas mit Wein.

Ze vulde het glas met wijn.


Gerelateerd aan Wein

ausweinen - weinen