Vertaling van einkaufen

Inhoud:

Duits
Nederlands
Einkaufen [o] (das ~), Einkauf [m] (der ~) {zn.}
boodschappen
Ich gehe jeden Morgen einkaufen.
Ik doe iedere morgen boodschappen.
Er ging im Kaufhaus einkaufen.
Hij ging boodschappen doen in een warenhuis.
kaufen, sich kaufen, einkaufen, abkaufen, erstehen {ww.}
kopen 
aanschaffen 
overnemen 
inkopen
aankopen
afnemen 

ich werde einkaufen
du wirst einkaufen
er/sie/es wird einkaufen

ik zal kopen
jij zult kopen
hij/zij/het zal kopen
» meer vervoegingen van kopen

Er will sich ein neues Wörterbuch kaufen.
Hij wil zich een nieuw woordenboek aanschaffen.
Ich möchte Skistiefel kaufen.
Ik wil skischoenen kopen.
Kaufen [o] (das ~), Einkaufen [o] (das ~), Ankaufen {zn.}
koop
inkoop
aankoop  [m]
Ich kaufte Dan eine Krawatte und werde Elena einen Schal kaufen.
Voor Dan heb ik een stropdas gekocht, voor Elena koop ik een sjaal.


Voorbeelden in zinsverband

Duits
Nederlands

Ich muss einkaufen gehen.

Ik moet gaan winkelen.

Ich gehe jeden Morgen einkaufen.

Ik doe iedere morgen boodschappen.

Er ging im Kaufhaus einkaufen.

Hij ging boodschappen doen in een warenhuis.


Gerelateerd aan einkaufen

Einkaufen - Einkauf - kaufen - sich kaufen - abkaufen - erstehen - Kaufen - Ankaufen