Vertaling van kränken

Inhoud:

Duits
Nederlands
ärgern, bekümmern, betrüben, kränken, Kummer bereiten, verdrießen, quälen {ww.}
ergeren
bedroeven 
bekümmern, betrüben, grämen, kränken, quälen, Leid verursachen, Herzeleid verursachen {ww.}
beproeven 
bedroeven 
beleidigen, kränken, verletzen {ww.}
uitschelden
verongelijken
grieven
krenken
beledigen