Vertaling van schneien

Inhoud:

Duits
Nederlands
schneien {ww.}
sneeuwen 

er/sie/es wird schneien
er/sie/es würde schneien

hij/zij/het zal sneeuwen
hij/zij/het zult sneeuwen
» meer vervoegingen van sneeuwen

Es wird morgen schneien.
Morgen gaat het sneeuwen.
Es wird morgen schneien.
Morgen gaat het sneeuwen.


Voorbeelden in zinsverband

Duits
Nederlands

Es wird morgen schneien.

Morgen gaat het sneeuwen.

Es wird morgen schneien.

Morgen gaat het sneeuwen.

Es hat angefangen zu schneien.

Het is begonnen te sneeuwen.

Es hat vor einer Stunde aufgehört, zu schneien.

Een uur geleden stopte het met sneeuwen.