Vervoeging van sneeuwen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • hij/zij/het sneeuwt
  • Onvoltooid verleden tijd

    • hij/zij/het sneeuwde
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • hij/zij/het heeft gesneeuwd
  • Voltooid verleden tijd

    • hij/zij/het had gesneeuwd
  • Toekomende tijd I

    • hij/zij/het zal sneeuwen
  • Toekomende tijd II

    • hij/zij/het zal gesneeuwd hebben
  • Conditionalis I

    • hij/zij/het zult sneeuwen
  • Conditionalis II

    • hij/zij/het zult hebben gesneeuwd

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van sneeuwen