Vertaling van schwanken

Inhoud:

Duits
Nederlands
schwanken, wanken {ww.}
waggelen
wankelen
strompelen

wir schwanken
sie schwanken

wij waggelen
zij waggelen
» meer vervoegingen van waggelen

schwanken, zaudern, zögern, unschlüssig sein, stocken {ww.}
weifelen
schromen
dubben
schoorvoeten
aarzelen 

wir schwanken
sie schwanken

wij weifelen
zij weifelen
» meer vervoegingen van weifelen

verschieden sein, variieren, schwanken, abwechseln, wechseln {ww.}
verschillen

wir schwanken
sie schwanken

wij verschillen
zij verschillen
» meer vervoegingen van verschillen

sich wiegen, schaukeln, sich schaukeln, wippen, sich hin und her neigen, schwanken {ww.}
wippen
wiegen
wiegelen
schommelen
hobbelen
balanceren 

wir schwanken
sie schwanken

wij wippen
zij wippen
» meer vervoegingen van wippen