Vertaling van know-how

Inhoud:

Engels
Nederlands
know-how {zn.}
know-how
vakbekwaamheid [v] (de ~)
vakkennis [v] (de ~)
know-how {zn.}
routine [v] (de ~)


Voorbeelden in zinsverband

Engels
Nederlands

I don't know how to explain it.

Ik weet niet hoe ik het moet uitleggen.

I don't know how to cook.

Ik kan niet koken.

Do you know how to use a dictionary?

Weet je hoe je een woordenboek moet gebruiken?

I didn't know how to answer his question.

Ik wist niet hoe ik zijn vraag moest beantwoorden.

Do you know how to get to Tom's house?

Weet jij hoe je bij Toms huis komt?

Do you know how old Miss Nakano is?

Weet ge hoe oud juffrouw Nakano is?

Tom didn't know how to accept Mary's love and affection.

Tom wist niet hoe Mary's liefde en tederheid te aanvaarden.

Do you know how to drive a car?

Kun je autorijden?

I don't know how to interpret his words.

Ik weet niet hoe ik zijn woorden moet opvatten.

They know how to make an atomic bomb.

Ze weten hoe zij een atoombom kunnen maken

I don't know how deep the lake is.

Ik weet niet hoe diep het meer is.

Do you also know how to use a computer?

Weet je ook hoe je een computer gebruikt?

I don't know how to demonstrate it, since it's too obvious!

Ik weet niet hoe ik dat moet bewijzen, aangezien het zo duidelijk is!

In England the waiter asked us: how much beer would you like? A half pint, or a pint? Because we still didn't know how much that was, we asked him to show us the glasses.

In Engeland vroeg de kelner ons: hoeveel bier wilt ge? Een halve "pint" of een "pint"? Omdat we niet wisten hoeveel dat dan wel was, vroegen we hem de glazen te tonen.


Gerelateerd aan know-how

expertise - experience