Vertaling van coger

Inhoud:

Spaans
Nederlands
coger, tomar, asir {ww.}
nemen 
pakken
vatten 
oprapen
aanvatten
Tienes que coger el autobús número 5.
Jullie moeten bus 5 nemen.
¿Dónde puedo tomar el autobús número 7?
Waar kan ik bus nummer 7 pakken?
cocer, coger, coger al horno {ww.}
bakken 
asir, coger, agarrar, apoderarse de {ww.}
vastgrijpen
grijpen
aangrijpen 
bemachtigen 
joder, follar, copular, contacto sexual, follarse, coger, chingar , jalar, tirarse, cepillarse, pichar , culear , vergar , garchar  {ww.}
batsen
neuken 
ketsen
naaien 
agarrar, asir, coger {ww.}
pakken
beetpakken 
beetnemen 
buscar, coger, ir por {ww.}
gaan halen
halen
pellizcar, pizcar, coger, pulsar, puntear {ww.}
tokkelen
plukken
afplukken
oprapen

Voorbeelden in zinsverband

Spaans
Nederlands

Tienes que coger el autobús número 5.

Jullie moeten bus 5 nemen.

Tenga cuidado de no coger un resfriado.

Let op dat ge niet verkouden wordt.