Vertaling van falta

Inhoud:

Spaans
Nederlands
falta [v] (la ~) {zn.}
gebrek  [o]
mankement
manco
tekort
gemis
tekortkoming [v]
euvel [o]
afwezigheid  [v]
Nosotros fracasamos por la falta de preparación.
Wij zijn mislukt doordat het gebrek aan voorbereiding.
La falta de ejercicio puede dañar tu salud.
Gebrek aan beweging kan de gezondheid schaden.
falta [v] (la ~), jucada ilícita {zn.}
breuk in een aardlaag
faltar, haber de menos {ww.}
afwezig zijn
schelen
absent zijn

él/ella falta

hij/zij/het scheelt
» meer vervoegingen van schelen



Voorbeelden in zinsverband

Spaans
Nederlands

¿Qué falta?

Wat ontbreekt er?

Le falta dinero.

Hij heeft geld nodig.

Falta un tenedor.

Er ontbreekt een vork.

Falta un cuchillo.

Er ontbreekt een mes.

No falta nada.

Er ontbreekt niets.

Me hace falta un martillo.

Ik heb een hamer nodig.

No hace falta que te pares.

Je hoeft niet op te staan.

Él murió por falta de oxígeno.

Hij stierf door zuurstofgebrek.

A veces falta a la escuela.

Soms is hij van school afwezig.

¿Dónde está el dolar que falta?

Waar is de ontbrekende dollar?

Nosotros fracasamos por la falta de preparación.

Wij zijn mislukt doordat het gebrek aan voorbereiding.

La falta de ejercicio puede dañar tu salud.

Gebrek aan beweging kan de gezondheid schaden.

No hace falta que vengas a trabajar el sábado.

Je moet zaterdag niet komen werken.

No hace falta cambiar el aceite cada tres mil millas.

Het is niet nodig de olie elke 3000 mijl te vervangen.

Las personas que viven en esta área se están muriendo debido a la falta de agua.

Mensen wonende in dit gebied sterven aan een gebrek aan water.


Gerelateerd aan falta

jucada ilícita - faltar - haber de menos