Vervoeging van schelen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • hij/zij/het scheelt
    • zij schelen
  • Onvoltooid verleden tijd

    • hij/zij/het scheelde
    • zij scheelden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • hij/zij/het heeft gescheeld
    • zij hebben gescheeld
  • Voltooid verleden tijd

    • hij/zij/het had gescheeld
    • zij hadden gescheeld
  • Toekomende tijd I

    • hij/zij/het zal schelen
    • zij zult schelen
  • Toekomende tijd II

    • hij/zij/het zal gescheeld hebben
    • zij zult gescheeld hebben
  • Conditionalis I

    • hij/zij/het zal schelen
    • zij zullen schelen
  • Conditionalis II

    • hij/zij/het zal hebben gescheeld
    • zij zullen hebben gescheeld

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van schelen