Vertaling van llegar

Inhoud:

Spaans
Nederlands
llegar {ww.}
aankomen 
arriveren 
Quiero saber cuándo va a llegar mi equipaje.
Ik wil weten wanneer mijn bagage zal aankomen.
alargar, entregar, llegar, pasar {ww.}
doorbrengen
verdrijven
aanreiken 
aangeven 
No quería pasar más tiempo con Tom.
Ik wilde niet nog meer tijd doorbrengen met Tom.


Voorbeelden in zinsverband

Spaans
Nederlands

Acababa de llegar.

Hij was zojuist gearriveerd.

Ellos acaban de llegar.

Ze zijn zojuist aangekomen.

Temía llegar tarde.

Ik had schrik dat ik te laat was.

¿Cómo vamos a llegar allí?

Hoe gaan we daar komen?

Acabo de llegar del colegio.

Ik ben net terug uit school.

Deberíamos llegar si no hay demasiado tráfico.

We zouden er moeten geraken als er niet te veel verkeer is.

Le preocupa que él pueda llegar atrasado.

Hij is bezorgd dat hij misschien te laat komt.

¡Pido mil disculpas por llegar tan tarde!

Het spijt me zeer dat ik zo laat ben!

Él corrió para llegar a tiempo.

Hij rende opdat hij op tijd zou zijn.

Al llegar al aeropuerto, la llamé.

Toen ik aankwam op het vliegveld belde ik haar.

Al llegar a la estación, telefoneé a mi amigo.

Eenmaal op het station aangekomen, belde ik mijn vriend op.

Al llegar a la estación, telefoneé a mi amigo.

Eenmaal op het station aangekomen, belde ik mijn vriend op.

Nosotros tomamos un taxi para llegar a tiempo.

We namen een taxi om er op tijd te geraken.

Parece que vamos a llegar un poco tarde.

Het ziet er naar uit dat we wat te laat zullen zijn.

Scott fue la primera persona en llegar al polo.

Scott was de eerste mens die de pool bereikte.


Gerelateerd aan llegar

alargar - entregar - pasar