Vertaling van vecino

Inhoud:

Spaans
Nederlands
vecino [m] (el ~) {zn.}
buur [m]
buurman [m]
nabuur
gebuur [m]
Él es mi vecino.
Hij is mijn buurman.
Él es mi vecino.
Hij is mijn buur.
adyacente, contiguo, vecino {bn.}
aangrenzend 
aanliggend
dichtbijgelegen
dichtbijzijnd
adyacente, contiguo, vecino, anexo {bn.}
aangrenzend 
aanliggend
annex
adyacente, contiguo, vecino {bn.}
aangrenzend 
aanliggend
naburig


Voorbeelden in zinsverband

Spaans
Nederlands

Él es mi vecino.

Hij is mijn buurman.

Él es mi vecino.

Hij is mijn buur.

Tom es un buen vecino.

Tom is een goede buur.

Tom es un buen vecino.

Tom is een goede buur.

El perro de mi vecino está muerto.

De hond van mijn buurman is dood.

El país le declaró la guerra a su vecino.

Het land heeft de oorlog verklaard aan zijn buurland.

Él es mi vecino, pero no le conozco bien.

Hij is mijn buur, maar ik ken hem niet al te goed.

Vale más un buen vecino que un amigo lejano.

Beter een goede buur dan een verre vriend.

«¿Sabías que la hija del vecino ya está casada?» «¡No me digas! ¡Si sólo tiene dieciocho años!»

"Wist je dat de dochter van de buurman al getrouwd is?" 'Je zegt niet! Ze is pas achttien!"


Gerelateerd aan vecino

adyacente - contiguo - anexo