Vertaling van viva

Inhoud:

Spaans
Nederlands
vivir {ww.}
leven 
Vive y deja vivir.
Leven en laten leven.
Aprendí a vivir sin ella.
Ik heb geleerd te leven zonder haar.


Voorbeelden in zinsverband

Spaans
Nederlands

¿La serpiente está viva o muerta?

Is die slang dood of levend?

Donde sea que viva, ella siempre disfruta de sus alrededores.

Waar ze ook leeft, ze geniet altijd van haar omgeving.


Gerelateerd aan viva

vivir