Vertaling van aflopen

Inhoud:

Nederlands
Deens
aflopen, buigen, hellen, overhellen, zich bukken {ww.}
bøje sig
afleggen, aflopen, doorgaan, gaan door {ww.}
gennemse


Gerelateerd aan aflopen

buigen - hellen - overhellen - zich bukken - afleggen - doorgaan - gaan door