Vertaling van huis
Voorbeelden in zinsverband
Dit is haar huis.
Dette er hendes hus.
Dit is zijn huis.
Dette er hans hus.
Dit huis is beroemd.
Dette hus er berømt.
We wonen in een huis.
Vi bor i et hus.
Mag ik naar huis gaan?
Må jeg gå hjem?
Het spookt in dat huis.
Huset er hjemsøgt.
Ik kon zijn huis niet vinden.
Jeg havde ikke held med at finde hans hus.
Je moet vroeg naar huis gaan.
Du bør gå tidlig hjem.
De hond is in het huis.
Hunden er i huset.
Dit huis is niet te koop.
Dette hus er ikke til salg.
Ik kon zijn huis niet vinden.
Jeg havde ikke held med at finde hans hus.
Zijn huis is aan de overkant van het mijne.
Hans hus ligger overfor mit.
Ik herinner me het huis waar ik opgegroeid ben.
Jeg husker huset, som jeg er vokset op i.
Zijn huis is heel ver van het station.
Hans hus er meget langt fra stationen.
Kijk naar het huis met het rode dak.
Se på huset med det røde tag.