Vertaling van aandoening

Inhoud:

Nederlands

Duits

aandoening, emotie {zn.}

Affektion [v] (die ~)
Affekt [m] (der ~)

aandoening [v], bewogenheid [v], emotie [v], roersel {zn.}

Gemütsbewegung [v] (die ~)
Rührung [v] (die ~)
Emotion
Bewegung [v] (die ~)

aandoening [v], kwaal [v], ziekte [v] {zn.}

Krankheit [v] (die ~)
Erkrankung [v] (die ~)

Wat voor ziekte heb ik?

Was für eine Krankheit habe ich?

Ze lijdt aan een besmettelijke ziekte.

Sie leidet an einer ansteckenden Krankheit.