Vertaling van familie

Inhoud:

Nederlands
Duits
familie [v], gezin [o], huis [o], huisgezin [o] {zn.}
Familie [v] (die ~)
Ik heb geen gezin.
Ich habe keine Familie.
We zijn haast een gezin.
Wir sind praktisch Familie.
familie [v], verwanten, bloedverwanten {zn.}
Verwandtschaft [v] (die ~)
geslacht [o], huis [o], pand [o], familie [v] {zn.}
Haus [o] (das ~)
Dat huis is groot.
Das Haus ist groß.
Dit is haar huis.
Das ist ihr Haus.


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Duits

Hoe groot is uw familie?

Wie groß ist deine Familie?

Ik heb familie in Los Angeles.

Ich habe Familie in Los Angeles.

Iedereen moet zijn eigen familie beschermen.

Jeder muss seine eigene Familie beschützen.

Ik heb familie in Los Angeles.

Ich habe Familie in Los Angeles.

Hoe is het met uw familie?

Wie geht es Ihrer Familie?

Hoe is het met uw familie?

Wie geht es Ihrer Familie?

Al mijn vrienden en familie zijn dood.

Alle meine Freunde und Verwandten sind tot.

Ik ben de eerste musicus in mijn familie.

Ich bin der erste Musiker in meiner Familie.

Ik heb je brief aan mijn familie voorgelezen.

Ich habe deinen Brief an meine Familie gelesen.

Tom' beslissing om te trouwen verbaasde zijn familie.

Toms Entscheidung, sich zu verheiraten, überraschte seine Familie.

Ze heeft haar geld, haar familie en haar vrienden verloren.

Sie hat Geld, Familie und Freunde verloren.

De dokter dachten dat hij dood was, maar vandaag is hij gezond en wel en hij heeft werk en een familie.

Die Ärzte hielten ihn für tot, aber heute ist er immer noch lebendig und gesund und hat Arbeit und eine Familie.


Gerelateerd aan familie

synoniemen

gezin - huis - huisgezin - verwanten - bloedverwanten - geslacht - pand