Vertaling van koken

Inhoud:

Nederlands
Duits
koken, doen koken {ww.}
kochen
sieden
zum Kochen bringen
aufkochen
kochen lassen

wij koken
jullie koken
zij koken

wir kochen
ihr kocht
sie kochen
» meer vervoegingen van kochen

Bob kan koken.
Bob kann kochen.
Ik kan niet koken.
Ich kann nicht kochen.
koken {ww.}
kochen

wij koken
jullie koken
zij koken

wir kochen
ihr kocht
sie kochen
» meer vervoegingen van kochen

Mijn hobby is koken.
Mein Hobby ist das Kochen.
Hij wil leren koken.
Er möchte gern das Kochen lernen.
borrelen, koken, op het kookpunt zijn, zieden {ww.}
kochen
wallen
sieden
brausen

wij koken
jullie koken
zij koken

wir kochen
ihr kocht
sie kochen
» meer vervoegingen van kochen

Ik ben gewoon om voor mezelf te koken.
Ich bin daran gewohnt, für mich selbst zu kochen.


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Duits

Bob kan koken.

Bob kann kochen.

Hij wil leren koken.

Er möchte gern das Kochen lernen.

Ik kan niet koken.

Ich kann nicht kochen.

Mijn hobby is koken.

Mein Hobby ist das Kochen.

Ik ben aan het koken.

Ich koche gerade.

Wat zijn jullie aan het koken?

Was kocht ihr?

Ik wist niet dat ge zo goed kondt koken.

Ich wusste nicht, dass Sie so gut kochen können.

Ik ben gewoon om voor mezelf te koken.

Ich bin daran gewohnt, für mich selbst zu kochen.

Ik wist niet dat ge zo goed kondt koken.

Ich wusste nicht, dass du so gut kochen kannst.

Ik ben niet van plan om voor twintig man te koken.

Ich bin nicht bereit, für zwanzig Leute Abendessen zu kochen.


Gerelateerd aan koken

synoniemen

doen koken - borrelen - op het kookpunt zijn - zieden