Vertaling van stuiten
Inhoud:
Nederlands
Duits
stuiten, ketsen, stuiteren, kaatsen {ww.}
abprallen
aufprallen
aufprallen
wij stuiten
jullie stuiten
zij stuiten
wir prallen auf
ihr prallt auf
sie prallen auf
» meer vervoegingen van aufprallen
aanhouden, keren, stilleggen, stilzetten, stoppen, stuiten {ww.}
aufhalten
sperren
zum Stehen bringen
anhalten
sperren
zum Stehen bringen
anhalten
wij stuiten
jullie stuiten
zij stuiten
wir halten auf
ihr haltet auf
sie halten auf
» meer vervoegingen van aufhalten
aanslaan, opspringen, stuiten, afstuiten, terugspringen {ww.}
abprallen
wij stuiten
jullie stuiten
zij stuiten
wir prallen ab
ihr prallt ab
sie prallen ab
» meer vervoegingen van abprallen