Vertaling van boeren

Inhoud:

Nederlands
Engels
boeren, oprispen {ww.}
to burp
to belch

wij boeren
jullie boeren
zij boeren

we belch
you belch
they belch
» meer vervoegingen van to belch

boeren {ww.}
to raise
to grow
to produce
to farm

wij boeren
jullie boeren
zij boeren

we raise
you raise
they raise
» meer vervoegingen van to raise

boeren {ww.}
to eruct
to bubble
to burp
to belch

wij boeren
jullie boeren
zij boeren

we bubble
you bubble
they bubble
» meer vervoegingen van to bubble

boer (mv. boeren) [m] {zn.}
farmer 
rancher 
Boer [m] {zn.}
Boer
Afrikaner
boer (mv. boeren) [m], landman [m] {zn.}
peasant 
countryman
yokel
boer (mv. boeren) [m], oprisping [v] {zn.}
belch
burp
wind 
agrariër [m], boer (mv. boeren), landbouwer [m] {zn.}
farmer 
tiller
agriculturist
boer (mv. boeren) {zn.}
knave
jack 
lomperd [m] (de ~), boerenhufter, boerenkaffer, boerenkarhengst, boerenkinkel [m] (de ~), boerenlul [m] (de ~), boerenpummel [m] (de ~), botterik [m] (de ~), grobbejanus, heikneuter [m] (de ~), hork, hufter [m] (de ~), kinkel [m] (de ~), palurk, plebejer [m] (de ~), plomperd, proleet [m] (de ~), pummel [m] (de ~), raudauwer, rouwdouw, rouwdouwer, woudezel, boer [m] (de ~), kaffer [m] (de ~), vlegel [m] (de ~), lomperik [m] (de ~) {zn.}
tike
tyke
peasant
goth
churl
boor
barbarian
agrariër [m] (de ~), boerin [v] (de ~), farmer [m] (de ~), boer [m] (de ~) {zn.}
farmer
sodbuster
husbandman
granger
Mijn opa was boer.
My grandfather was a farmer.
Hij wilde boer worden.
He wanted to be a farmer.
boer [m] (de ~) {zn.}
eructation
burping
belching
burp
belch
boer [m] (de ~), zot [m] (de ~) {zn.}
knave
jack
Boer (mv. boeren), boer (mv. boeren) {zn.}
afrikaner
boer
afrikander
plattelander, boer (mv. boeren), buitenman, buitenmens, klei-os, landman, provinciaal [m] (de ~) {zn.}
countrywoman