Vertaling van kus

Inhoud:

Nederlands
Engels
kus, zoen {zn.}
kiss 
Ik kus met open ogen.
I kiss with my eyes open.
Hun kus was ontdekt door Charlotte.
Their kiss had been discovered by Charlotte.
kus [m] (de ~), kukkel, smak [m] (de ~), smok, lik [m] (de ~), zoen [m] (de ~) {zn.}
kiss
osculation
buss
Tom gaf Mary een tedere kus.
Tom gave Mary a tender kiss.
Ze gaf me plotseling een kus.
She gave me a kiss suddenly
kussen, zoenen {ww.}
to kiss 

ik kus

I kiss
» meer vervoegingen van to kiss

Laat ons zoenen.
Let's kiss.
Ik wil je zoenen.
I want to kiss you.
aflebberen, zoenen, kussen, aflikken {ww.}
to kiss
to snog
to osculate
to buss

ik kus

I kiss
» meer vervoegingen van to kiss

U mag nu de bruid kussen.
You may now kiss the bride.


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Engels

Ik kus met open ogen.

I kiss with my eyes open.

Hun kus was ontdekt door Charlotte.

Their kiss had been discovered by Charlotte.

Tom gaf Mary een tedere kus.

Tom gave Mary a tender kiss.

Ze gaf me plotseling een kus.

She gave me a kiss suddenly

Ze gaf me plotseling een kus.

She suddenly kissed me.

Hij gaf haar haar eerste kus.

He gave her her first kiss.


Gerelateerd aan kus

zoen - kukkel - smak - smok - lik - kussen - zoenen - aflebberen - aflikkenliefkozing - beroeren