Vertaling van twee

Inhoud:

Nederlands
Engels
twee {telw.}
two
twee {zn.}
two
deuce
Twee plus twee is vier.
Two plus two makes four.
Hij heeft twee zussen.
He has two sisters.
tweetal [o] (het ~), koppel [o] (het ~), twee {zn.}
pair
brace


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Engels

Twee plus twee is vier.

Two plus two makes four.

Hij heeft twee auto's.

He has two cars.

Heb je twee boeken?

Do you have two books?

Ik heb twee neefjes.

I have two nephews.

Twee vanille-ijsjes alstublieft.

Two vanilla ice creams, please.

Ik heb twee neefjes.

I have two cousins.

We hebben twee oren.

We have two ears.

Ik heb twee nichtjes.

I have two nieces.

Hij heeft twee zussen.

He has two sisters.

Ken heeft twee katten.

Ken has two cats.

Twee vanille-ijsjes alstublieft.

Two vanilla ice creams please.

Ik heb twee dochters.

I have two daughters.

We hebben twee kinderen.

We have two children.

Spanjaarden hebben twee achternamen.

Spaniards have two surnames.

Ik ondersteun twee kinderen.

I have two children to support.


Gerelateerd aan twee

tweetal - koppelgetal - aantal