Vertaling van buren

Inhoud:

Nederlands
Frans
buren {zn.}
voisins [m] (le ~)
Ik haat mijn buren.
Je déteste mes voisins.
Toen ze op vakantie waren zorgden hun buren voor de hond.
Pendant qu'ils étaient partis en vacances, leurs voisins se sont occupés du chien.
buur (mv. buren) [m], buurman [m], gebuur [m], nabuur {zn.}
voisin  [m] (le ~)
Hij is mijn buurman.
C'est mon voisin.
Hij is mijn buur.
C'est mon voisin.


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Frans

Ik haat mijn buren.

Je déteste mes voisins.

Toen ze op vakantie waren zorgden hun buren voor de hond.

Pendant qu'ils étaient partis en vacances, leurs voisins se sont occupés du chien.


Gerelateerd aan buren

buur - buurman - gebuur - nabuur