Vertaling van echtgenoot

Inhoud:

Nederlands
Frans
echtgenoot [m], man [m], gemaal {zn.}
mari  [m] (le ~)
époux  [m] (le ~)
Ze haatte haar echtgenoot.
Elle détestait son mari.
Wijlen haar echtgenoot was violist.
Son défunt mari était violoniste.


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Frans

Ze haatte haar echtgenoot.

Elle détestait son mari.

Wijlen haar echtgenoot was violist.

Son défunt mari était violoniste.

Mijn echtgenoot verdient honderdduizend dollar per jaar.

Mon mari gagne 100.000$ par an.

Hij zal een goede echtgenoot zijn.

Il sera un bon mari.

Hij zal een goede echtgenoot zijn.

Il sera un bon mari.

Hij zal een goede echtgenoot zijn.

Il ferait un bon mari.

Ze had haar echtgenoot niet graag.

Elle n'avait pas d'affinité avec son mari.

Zij zal voor altijd van haar echtgenoot houden.

Elle aimera son mari pour toujours.


Gerelateerd aan echtgenoot

man - gemaal