Vertaling van hulp

Inhoud:

Nederlands
Frans
hulp [m] (de ~), adjunct [m], assistent [m], helper [m] {zn.}
assistant  [v] (l' ~)
adjoint  [m] (l' ~)
assistent [m], famulus [m], helper, hulp {zn.}
adjoint  [m] (l' ~)
assistentie [v], bijstand [m], heul, hulp, toedoen, toeverlaat {zn.}
aide  [v] (l' ~)
Bedankt voor je hulp.
Merci pour votre aide.
Ik heb zijn hulp nodig.
J'ai besoin de son aide.


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Frans

Ik heb hulp nodig.

J'ai besoin d'aide.

Bedankt voor je hulp.

Merci pour votre aide.

Ze heeft hulp nodig.

Elle a besoin d'aide.

Ze heeft hulp nodig.

Elle a besoin d'aide.

Ik heb zijn hulp nodig.

J'ai besoin de son aide.

Ze vroeg mij om hulp.

Elle m'a demandé de l'aide.

Ik heb je hulp nodig.

J'ai besoin de votre aide.

Hij vroeg mij om hulp.

Il m'a demandé de l'aide.

Heb je onze hulp nodig?

Avez-vous besoin de notre aide ?

Ik ben erg dankbaar voor uw hulp.

Je suis très reconnaissant pour votre aide.

Ze vroeg om hulp, maar er kwam niemand.

Elle demanda de l'aide, mais personne ne vint.

Hij helpt gelijk wie die hem om hulp vraagt.

Il aide quiconque lui demande de l'aide.

Ze was te trots om hem om hulp te vragen.

Elle était trop fière pour lui demander de l'aide.


Gerelateerd aan hulp

synoniemen

adjunct - assistent - helper - famulus - assistentie - bijstand - heul - toedoen - toeverlaat

verwante termen

helper