Vertaling van persoon

Inhoud:

Nederlands
Frans
kerel, knul, persoon, snuiter, sujet, vent {zn.}
individu  [m] (l' ~)
personage [v], persoon {zn.}
personne  [m] (le ~)
personnage  [m] (le ~)
Wie is die persoon?
Qui est cette personne ?
Je bent de belangrijkste persoon in mijn leven.
Vous êtes la personne qui compte le plus dans mon existence.


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Frans

Wie is die persoon?

Qui est cette personne ?

Je hebt de verkeerde persoon.

Vous avez serré le mauvais client.

Hij was het geduld in persoon.

Il était la patience personnifiée.

Je bent de belangrijkste persoon in mijn leven.

Vous êtes la personne qui compte le plus dans mon existence.

Ik geef toe, ik ben niet de netste persoon van de wereld.

J'admets, je ne suis pas la personne la plus ordonnée du monde.

Hij is de persoon aan wie ik mijn woordenboek heb gegeven.

C'est la personne à qui j'ai donné mon dictionnaire.

De vorige persoon aan wie ik mijn idee vertelde, dacht dat ik gestoord was.

La dernière personne à qui j'ai raconté mon idée a pensé que j'étais cinglé.

Zet je naam op de lijst en geef hem door aan de volgende persoon.

Inscrivez votre nom sur la liste et passez-la au suivant.

Als je iemand $20 uitleent en je ziet die persoon daarna nooit meer, dan was het dat waarschijnlijk waard.

Si vous prêtez 20$ à quelqu'un et que vous ne revoyez plus jamais cette personne, ça valait probablement le coup.

Een tafel voor (één persoon/twee personen) alstublieft!

Une table pour (une/deux) personne(s) s'il-vous-plaît!

Elke student die afgestudeerd is aan onze universiteit heeft ten minste twee jaar Engels gestudeerd met een persoon die Engels als moedertaal spreekt.

Tous les étudiants qui ont été diplômés de notre université ont étudié l'anglais avec un locuteur natif pendant au moins deux ans.

Jij bent wel de laatste persoon op de wereld die ik gekloond zou willen zien, je bent alleen al saai genoeg.

Tu es la dernière personne au monde que je voudrais voir clonée, tu es déjà assez chiant tout seul.


Gerelateerd aan persoon

kerel - knul - snuiter - sujet - vent - personage