Vertaling van schip

Inhoud:

Nederlands
Frans
boot [m], schip [o], vaartuig {zn.}
bateau  [m] (le ~)
navire  [m] (le ~)
Je kan een boot per uur huren.
Vous pouvez louer un bateau à l'heure.
Schip ahoi!
Ohé, du bateau !


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Frans

Schip ahoi!

Ohé, du bateau !

Het schip zinkt!

Le bateau coule.

Het schip zinkt!

Le bateau coule !

Het schip voer de Amerikaanse vlag.

Le navire arborait le pavillon étatsunien.

Er zijn veel ratten op het schip.

Il y a de nombreux rats sur le navire.

Het schip vervoert grondstoffen vanuit Indonesië.

Le bateau transporte des matières premières d’Indonésie.

Hij is aan boord van het schip.

Il est à bord du bateau.

We zagen nog een schip in de verte.

On a vu un autre bateau loin en tête.


Gerelateerd aan schip

boot - vaartuig