Vertaling van ge

Inhoud:

Nederlands

Italiaans

u, je, jij, ge, gij, jullie, gijlieden, gijlui, gelui, jelui, jou {pers. vnw.}

tu
voi
Lei
Loro

je, jij, ge, gij {pers. vnw.}

Nederlands

Italiaans

Hebt ge een aansteker?

Hai un accendino?

Kunt ge dat herhalen?

Può ripetere, per favore?

Hoeveel hebt ge nodig?

Quanto vi serve?

Wat wilt ge drinken?

Cosa vorresti da bere?

Schrijft ge een brief?

State scrivendo una lettera?

Kom als ge kunt.

Vieni, se puoi.

Ge waart laat zeker?

Lei era in ritardo, vero?

Zijt ge student?

Sei uno studente?

Ge zijt mooi.

Siete belle.

Spreekt ge tegen mij?

Parla con me?

Ge zijt mijn zonnetje.

Sei il mio raggio di sole.

Zijt ge bezet morgennamiddag?

Siete impegnati domani pomeriggio?

Ge doet mij dromen.

Mi fai sognare.

Zijt ge allemaal klaar?

Voi siete tutte pronte?

Waar gaat ge naartoe?

Dove stai andando?