Vertaling van gaan
Inhoud:
Nederlands
Latijn
gaan, karren, rijden, varen {ww.}
vehere
gaan, lopen, van stapel lopen, verlopen, zich begeven {ww.}
vadere
ire
ire
Voorbeelden in zinsverband
Nederlands
Latijn
Zij die sterven gaan, groeten u
Morituri te salutant
Zij die zich gaan verrijken, groeten u
Lucratori te salutant
Draag zorg, opdat het je goed zou gaan
Cura, ut valeas
De kleinen groeien door eendracht, de grootsten gaan ten onder door tweedracht
Concordia parvae res crescunt, discordia maximae dilabuntur