Vertaling van agrariër

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
boer, landbouwer [m], agrariër [m] {zn.}
boer
landbouwer [m]
agrariër [m] {zn.}
Mijn opa was boer.
Mijn opa was boer.
Hij wilde boer worden.
Hij wilde boer worden.
boer [m] (de ~), boerin [v] (de ~), farmer [m] (de ~), agrariër [m] (de ~) {zn.}
boer [m] (de ~)
boerin [v] (de ~)
farmer [m] (de ~)
agrariër [m] (de ~) {zn.}
Er was eens een arme boer in het dorp.
Er was eens een arme boer in het dorp.
Valt de boer dood van de tractor, staat aan de bosrand een reactor.
Valt de boer dood van de tractor, staat aan de bosrand een reactor.


Gerelateerd aan agrariër

boer - landbouwer - boerin - farmerechtgenote - persoon