Vertaling van arbeiden

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
werken, arbeiden {ww.}
werken
arbeiden {ww.}

ik arbeid
jij arbeidt
hij/zij/het arbeidt

ik werk
jij werkt
hij/zij/het werkt
» meer vervoegingen van werken

Een mens moet werken.
Een mens moet werken.
Het plan zal werken.
Het plan zal werken.


Gerelateerd aan arbeiden

werkenverrichten