Vertaling van werken
uitwerken
uitwerking hebben
effect sorteren {ww.}
ik werk uit
jij werkt uit
hij/zij/het werkt uit
ik werk
jij werkt
hij/zij/het werkt
» meer vervoegingen van werken
het doen
in zijn werk gaan
functioneren {ww.}
ik functioneer
jij functioneert
hij/zij/het functioneert
ik werk
jij werkt
hij/zij/het werkt
» meer vervoegingen van werken
actief zijn {ww.}
ik werk
jij werkt
hij/zij/het werkt
ik werk
jij werkt
hij/zij/het werkt
» meer vervoegingen van werken
arbeiden {ww.}
ik arbeid
jij arbeidt
hij/zij/het arbeidt
ik werk
jij werkt
hij/zij/het werkt
» meer vervoegingen van werken
variëren
afwisselen {ww.}
ik wissel af
jij wisselt af
hij/zij/het wisselt af
ik werk
jij werkt
hij/zij/het werkt
» meer vervoegingen van werken
gisten
fermenteren {ww.}
hij/zij/het fermenteert
zij fermenteren
hij/zij/het gist
hij/zij/het werkt
zij werken
hij/zij/het werkt
» meer vervoegingen van werken
oeuvre {zn.}
emplooi
werk (mv. werken)
karwei {zn.}
werkstuk {zn.}
werk (mv. werken) {zn.}
geschrift
opus
pennevrucht
werk (mv. werken)
kunstwerk {zn.}
mechanisme
machinerie {zn.}
arbeid {zn.}
schepping {zn.}
oeuvre
opus {zn.}
dienstverband
functie
job
positie
werk (mv. werken)
werkkring
baan
post {zn.}
loopwerk {zn.}
Voorbeelden in zinsverband
Een mens moet werken.
Een mens moet werken.
Het plan zal werken.
Het plan zal werken.
Veel studenten werken deeltijds.
Veel studenten werken deeltijds.
Het zal niet werken.
Het zal niet werken.
Mensen moeten werken.
Mensen moeten werken.
Letterlijke vertalingen werken niet.
Letterlijke vertalingen werken niet.
Dat zal niet werken.
Dat zal niet werken.
Laat ons werken.
Laat ons werken.
Tom weigert te werken.
Tom weigert te werken.
Mannen moeten werken.
Mannen moeten werken.
Hoeveel mensen werken hier?
Hoeveel mensen werken hier?
Ga door met werken!
Ga door met werken!
Vandaag moet ge niet werken.
Vandaag moet ge niet werken.
Ge moet alleen hard werken.
Ge moet alleen hard werken.
Ik moest op zondag werken.
Ik moest op zondag werken.