Vertaling van afwisselen

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
werken, variëren, afwisselen {ww.}
werken
variëren
afwisselen {ww.}

ik zal afwisselen
ik zou afwisselen
jij zult afwisselen

ik zal werken
ik zou werken
jij zult werken
» meer vervoegingen van werken

Een mens moet werken.
Een mens moet werken.
Het plan zal werken.
Het plan zal werken.
afwisselen {ww.}
afwisselen {ww.}

ik zal afwisselen
jij zult afwisselen
hij/zij/het zal afwisselen

ik zal afwisselen
jij zult afwisselen
hij/zij/het zal afwisselen
» meer vervoegingen van afwisselen

alterneren, rouleren, afwisselen {ww.}
alterneren
rouleren
afwisselen {ww.}

ik zal afwisselen
jij zult afwisselen
hij/zij/het zal afwisselen

ik zal afwisselen
jij zult afwisselen
hij/zij/het zal afwisselen
» meer vervoegingen van afwisselen



Gerelateerd aan afwisselen

werken - variëren - alterneren - roulerenwisselen - remplaceren