Vertaling van werk
mechanisme
machinerie {zn.}
geschrift
kunstwerk
pennevrucht
opus
boekwerk {zn.}
pluis {zn.}
werkstuk {zn.}
arbeid
karwei
emplooi {zn.}
uitwerken
uitwerking hebben
effect sorteren {ww.}
ik werk uit
jij werkt uit
hij/zij/het werkt uit
ik werk
jij werkt
hij/zij/het werkt
» meer vervoegingen van werken
gisten
fermenteren {ww.}
hij/zij/het fermenteert
zij fermenteren
hij/zij/het gist
hij/zij/het werkt
zij werken
hij/zij/het werkt
» meer vervoegingen van werken
het doen
in zijn werk gaan
werken {ww.}
ik functioneer
jij functioneert
hij/zij/het functioneert
ik functioneer
jij functioneert
hij/zij/het functioneert
» meer vervoegingen van functioneren
werken {ww.}
ik werk
jij werkt
hij/zij/het werkt
ik werk
jij werkt
hij/zij/het werkt
» meer vervoegingen van werken
werken {ww.}
ik arbeid
jij arbeidt
hij/zij/het arbeidt
ik arbeid
jij arbeidt
hij/zij/het arbeidt
» meer vervoegingen van arbeiden
variëren
werken {ww.}
ik wissel af
jij wisselt af
hij/zij/het wisselt af
ik wissel af
jij wisselt af
hij/zij/het wisselt af
» meer vervoegingen van afwisselen
Voorbeelden in zinsverband
Werk langzaam.
Werk langzaam.
Mijn werk is gedaan.
Mijn werk is gedaan.
Ik werk voor jullie.
Ik werk voor jullie.
Ik werk in Milaan.
Ik werk in Milaan.
Hij zoekt werk.
Hij zoekt werk.
Het werk kan wachten.
Het werk kan wachten.
Werk je op zondag?
Werk je op zondag?
Ik werk hier.
Ik werk hier.
Ik werk op de ambassade.
Ik werk op de ambassade.
Ik werk evenveel als jij.
Ik werk evenveel als jij.
Ik werk niet op zondag.
Ik werk niet op zondag.
Ik heb het werk afgemaakt.
Ik heb het werk afgemaakt.
Momenteel werk ik in Tokio.
Momenteel werk ik in Tokio.
Ik werk in een ziekenhuis.
Ik werk in een ziekenhuis.
Ik werk bij een bank.
Ik werk bij een bank.