Vertaling van arbeid

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
werk [o], arbeid [m], karwei, emplooi [o] {zn.}
werk [o]
arbeid [m]
karwei
emplooi [o] {zn.}
Werk langzaam.
Werk langzaam.
Na gedane arbeid is het goed rusten.
Na gedane arbeid is het goed rusten.
werken, arbeiden {ww.}
werken
arbeiden {ww.}

ik arbeid
jij arbeidt
hij/zij/het arbeidt

ik werk
jij werkt
hij/zij/het werkt
» meer vervoegingen van werken

Een mens moet werken.
Een mens moet werken.
Het plan zal werken.
Het plan zal werken.
werk [o] (het ~), arbeid [m] (de ~) {zn.}
werk [o] (het ~)
arbeid [m] (de ~) {zn.}
Industriële landen vereisen veel behendige arbeid.
Industriële landen vereisen veel behendige arbeid.
Mijn werk is gedaan.
Mijn werk is gedaan.
werken, arbeiden {ww.}
werken
arbeiden {ww.}

ik arbeid
jij arbeidt
hij/zij/het arbeidt

ik werk
jij werkt
hij/zij/het werkt
» meer vervoegingen van werken

Veel studenten werken deeltijds.
Veel studenten werken deeltijds.
Het zal niet werken.
Het zal niet werken.


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Nederlands

Na gedane arbeid is het goed rusten.

Na gedane arbeid is het goed rusten.

Industriële landen vereisen veel behendige arbeid.

Industriële landen vereisen veel behendige arbeid.

Niets zonder arbeid

Niets zonder arbeid

Iedereen heeft recht op arbeid, op vrije beroepskeuze, op goede en rechtvaardige werkvoorwaarden, en op bescherming tegen werkloosheid.

Iedereen heeft recht op arbeid, op vrije beroepskeuze, op goede en rechtvaardige werkvoorwaarden, en op bescherming tegen werkloosheid.

Zonder arbeid zal er geen brood in de mond zijn

Zonder arbeid zal er geen brood in de mond zijn


Gerelateerd aan arbeid

werk - karwei - emplooi - werken - arbeidenbezigheid - verrichten