Vertaling van buiten-

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
buiten-, rand- {bn.}
buiten-
rand- {bn.}
buiten-, extern, uiterlijk, uitwendig {bn.}
buiten-
extern
uiterlijk
uitwendig {bn.}
buiten, daarbuiten, uiterlijk {bw.}
buiten
daarbuiten
uiterlijk {bw.}
behalve, buiten, ongerekend {vz.}
behalve
buiten
ongerekend {vz.}
buiten [o], buitenverblijf [o] {zn.}
buiten [o]
buitenverblijf [o] {zn.}
Het is koud buiten.
Het is koud buiten.
Het wordt donker buiten.
Het wordt donker buiten.
buiten [o], villa, landhuis, buitenverblijf [o] {zn.}
buiten [o]
villa
landhuis
buitenverblijf [o] {zn.}
Ik raak buiten adem.
Ik raak buiten adem.
We zijn buiten gevaar.
We zijn buiten gevaar.
behalve, bij uitzondering, buiten, op ... na, uitgezonderd {bw.}
behalve
bij uitzondering
buiten
op ... na
uitgezonderd {bw.}
buiten {vz.}
buiten {vz.}
buiten {vz.}
buiten {vz.}
buiten, op het land, op het platteland {bw.}
buiten
op het land
op het platteland {bw.}


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Nederlands

We zijn buiten gevaar.

We zijn buiten gevaar.

Het is buiten pikzwart.

Het is buiten pikzwart.

Het sneeuwt buiten.

Het sneeuwt buiten.

Het is koud buiten.

Het is koud buiten.

Het wordt donker buiten.

Het wordt donker buiten.

Ik raak buiten adem.

Ik raak buiten adem.

Ga buiten, of kom binnen.

Ga buiten, of kom binnen.

Dat is buiten mijn studiegebied.

Dat is buiten mijn studiegebied.

Vandaag moeten we buiten slapen.

Vandaag moeten we buiten slapen.

Het is nog klaar buiten.

Het is nog klaar buiten.

Tegenwoordig spelen kinderen niet buiten.

Tegenwoordig spelen kinderen niet buiten.

Ze was nu buiten gevaar.

Ze was nu buiten gevaar.

De machine is buiten bedrijf.

De machine is buiten bedrijf.

Ga niet naar buiten, het regent hard.

Ga niet naar buiten, het regent hard.

Hij is buiten aan het wandelen.

Hij is buiten aan het wandelen.