Vertaling van dapper

Inhoud:

Nederlands

dapper, eerlijk, vriendelijk, braaf {bn.}

dapper
eerlijk
vriendelijk
braaf {bn.}

dapper, driest, koen {bn.}

dapper
driest
koen {bn.}

dapper, flink, moedig {bw.}

dapper
flink
moedig {bw.}

boud, dapper, kloek, koen, moedig {bn.}

boud
dapper
kloek
koen
moedig {bn.}

boud, dapper, moedig, koen, onbevreesd {bn.}

boud
dapper
moedig
koen
onbevreesd {bn.}

boud, dapper, ferm, onvervaard, stout, stoutmoedig, vermetel {bn.}

boud
dapper
ferm
onvervaard
stout
stoutmoedig
vermetel {bn.}

Nederlands

Ze was dapper.

Hij was dapper.

Hij was een dapper soldaat.

Klein maar Dapper

Ze was een kind, maar ze was dapper.