Vertaling van hal

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
Hal {eigenn.}
Hal {eigenn.}
zaal, hal {zn.}
zaal
hal {zn.}
Deze zaal was vol mensen.
Deze zaal was vol mensen.
Er loopt een mier in de hal.
Er loopt een mier in de hal.
zaal, hal {zn.}
zaal
hal {zn.}
Er passen krap vijftig mensen in deze zaal.
Er passen krap vijftig mensen in deze zaal.
Het concert was leuk, maar het was wel koud in de zaal.
Het concert was leuk, maar het was wel koud in de zaal.
hal [m] (de ~) {zn.}
hal [m] (de ~) {zn.}
Vanuit de hal kun je naar de woonkamer, de keuken en de wc, of met de trap naar boven, waar de slaapkamers en de badkamer zijn.
Vanuit de hal kun je naar de woonkamer, de keuken en de wc, of met de trap naar boven, waar de slaapkamers en de badkamer zijn.
hal [m] (de ~), vestibule [m] (de ~), hall [m] (de ~) {zn.}
hal [m] (de ~)
vestibule [m] (de ~)
hall [m] (de ~) {zn.}


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Nederlands

Er loopt een mier in de hal.

Er loopt een mier in de hal.

Vanuit de hal kun je naar de woonkamer, de keuken en de wc, of met de trap naar boven, waar de slaapkamers en de badkamer zijn.

Vanuit de hal kun je naar de woonkamer, de keuken en de wc, of met de trap naar boven, waar de slaapkamers en de badkamer zijn.


Gerelateerd aan hal

Hal - zaal - vestibule - hallgebouw - ruimte - vertrek