Vertaling van heerlijk
Inhoud:
Nederlands
Nederlands
heerlijk, kostelijk, overheerlijk {bn.}
heerlijk
kostelijk
overheerlijk {bn.}
kostelijk
overheerlijk {bn.}
heerlijk {bn.}
heerlijk {bn.}
aangenaam, behaaglijk, genoeglijk, heerlijk, plezierig, prettig {bn.}
aangenaam
behaaglijk
genoeglijk
heerlijk
plezierig
prettig {bn.}
behaaglijk
genoeglijk
heerlijk
plezierig
prettig {bn.}
goddelijk, heerlijk {bn.}
goddelijk
heerlijk {bn.}
heerlijk {bn.}
beeldig, betoverend, heerlijk, verrukkelijk {bn.}
beeldig
betoverend
heerlijk
verrukkelijk {bn.}
betoverend
heerlijk
verrukkelijk {bn.}
genoeglijk, heerlijk, plezierig {bn.}
genoeglijk
heerlijk
plezierig {bn.}
heerlijk
plezierig {bn.}
Voorbeelden in zinsverband
Nederlands
Nederlands
Je taart is heerlijk.
Je taart is heerlijk.
Dat is echt heerlijk.
Dat is echt heerlijk.
De appels zijn heerlijk.
De appels zijn heerlijk.
Mijn vader maakte me een heerlijk middagmaal.
Mijn vader maakte me een heerlijk middagmaal.
De appeltaart van zijn tante was heerlijk, dus hij nam een tweede portie.
De appeltaart van zijn tante was heerlijk, dus hij nam een tweede portie.