Vertaling van patiënt
Inhoud:
Nederlands
Nederlands
patiënt {zn.}
patiënt {zn.}
De patiënt mocht uit bed.
De patiënt mocht uit bed.
De patiënt zal vlug herstellen van zijn ziekte.
De patiënt zal vlug herstellen van zijn ziekte.
patiënt, lijder {zn.}
patiënt
lijder {zn.}
lijder {zn.}
De dokter schreef medicijnen voor voor de patiënt.
De dokter schreef medicijnen voor voor de patiënt.
Hoe weet je dat de patiënt de ziekte niet veinst?
Hoe weet je dat de patiënt de ziekte niet veinst?
patiënt, zieke {zn.}
patiënt
zieke {zn.}
zieke {zn.}
Leg de zieke op zijn rug.
Leg de zieke op zijn rug.
Jullie moeten voor jullie zieke moeder zorgen.
Jullie moeten voor jullie zieke moeder zorgen.
patiënt {zn.}
patiënt {zn.}
Het welzijn van de patiënt is de belangrijkste wet
Het welzijn van de patiënt is de belangrijkste wet
Voorbeelden in zinsverband
Nederlands
Nederlands
De patiënt mocht uit bed.
De patiënt mocht uit bed.
De patiënt zal vlug herstellen van zijn ziekte.
De patiënt zal vlug herstellen van zijn ziekte.
De dokter schreef medicijnen voor voor de patiënt.
De dokter schreef medicijnen voor voor de patiënt.
Hoe weet je dat de patiënt de ziekte niet veinst?
Hoe weet je dat de patiënt de ziekte niet veinst?
Het welzijn van de patiënt is de belangrijkste wet
Het welzijn van de patiënt is de belangrijkste wet
De dokter zorgt voor zijn patiënt, maar de natuur geneest hem
De dokter zorgt voor zijn patiënt, maar de natuur geneest hem