Vertaling van schelen
verschillen
uiteenlopen {ww.}
hij/zij/het scheelt
zij schelen
hij/zij/het loopt uiteen
hij/zij/het scheelt
zij schelen
hij/zij/het scheelt
» meer vervoegingen van schelen
hij/zij/het scheelt
zij schelen
hij/zij/het scheelt
zij schelen
» meer vervoegingen van schelen
hij/zij/het scheelt
zij schelen
hij/zij/het scheelt
zij schelen
» meer vervoegingen van schelen
afwezig zijn
absent zijn {ww.}
hij/zij/het scheelt
zij schelen
hij/zij/het scheelt
zij schelen
» meer vervoegingen van schelen
schorten
uitmaken
verrotten
verrekken {ww.}
hij/zij/het scheelt
zij schelen
ik maak uit
hij/zij/het maakt uit
zij maken uit
ik maak uit
» meer vervoegingen van uitmaken
hij/zij/het scheelt
zij schelen
hij/zij/het scheelt
zij schelen
» meer vervoegingen van schelen
mankeren
disfunctioneren {ww.}
hij/zij/het disfunctioneert
zij disfunctioneren
ik mankeer
hij/zij/het mankeert
zij mankeren
ik mankeer
» meer vervoegingen van mankeren
Voorbeelden in zinsverband
Kan het ons wat schelen?
Kan het ons wat schelen?
Wie kan dat wat schelen?
Wie kan dat wat schelen?
Het kan me geen barst schelen.
Het kan me geen barst schelen.
Het kan Tom niet schelen wat andere mensen denken.
Het kan Tom niet schelen wat andere mensen denken.
Het kan Tom niet schelen met wie Mary uitgaat.
Het kan Tom niet schelen met wie Mary uitgaat.
Ik weet dat het je niks kan schelen.
Ik weet dat het je niks kan schelen.
Het kan me niet schelen of hij akkoord gaat of niet.
Het kan me niet schelen of hij akkoord gaat of niet.
Ik zou willen dat mijn cijfers me meer konden schelen, maar het lijkt erop dat ik op een gegeven moment in mijn leven besloten heb dat die niet zo belangrijk meer zouden zijn.
Ik zou willen dat mijn cijfers me meer konden schelen, maar het lijkt erop dat ik op een gegeven moment in mijn leven besloten heb dat die niet zo belangrijk meer zouden zijn.