Vertaling van slok

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
teug, slok {zn.}
teug
slok {zn.}
slikken, slokken, doorslikken, inslikken {ww.}
slikken
slokken
doorslikken
inslikken {ww.}

ik slik door
jij slikt door
hij/zij/het slikt door

ik slik
jij slikt
hij/zij/het slikt
» meer vervoegingen van slikken

Wist je dat mannen die regelmatig de pil slikken niet zwanger raken?
Wist je dat mannen die regelmatig de pil slikken niet zwanger raken?
pikketanis, proppie, opfrissertje, opkikkertje, witje [m] (het ~), amsterdammertje, kaptein, slok, hassebasje, hassebassie, hartversterking [v] (de ~), hartversterkertje, hartsterking, sassepril, lijpie, schnapps, neut [m] (de ~), wippertje, oorlam [o] (het ~), opwarmertje [o] (het ~), borrel [m] (de ~) {zn.}
pikketanis
proppie
opfrissertje
opkikkertje
witje [m] (het ~)
amsterdammertje
kaptein
slok
hassebasje
hassebassie
hartversterking [v] (de ~)
hartversterkertje
hartsterking
sassepril
lijpie
schnapps
neut [m] (de ~)
wippertje
oorlam [o] (het ~)
opwarmertje [o] (het ~)
borrel [m] (de ~) {zn.}
dronk, slok [m] (de ~) {zn.}
dronk
slok [m] (de ~) {zn.}
Hij dronk bier.
Hij dronk bier.
Ik dronk melk.
Ik dronk melk.
buffelen, zwelgen, bunkeren, slokken, metselen, schrokken {ww.}
buffelen
zwelgen
bunkeren
slokken
metselen
schrokken {ww.}

ik buffel
jij buffelt
hij/zij/het buffelt

ik buffel
jij buffelt
hij/zij/het buffelt
» meer vervoegingen van buffelen