Vertaling van tafel

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
tafel [v], lijst, tabel {zn.}
tafel [v]
lijst
tabel {zn.}
Hij zit aan tafel.
Hij zit aan tafel.
Deze tafel wiebelt.
Deze tafel wiebelt.
tafel [v] {zn.}
tafel [v] {zn.}
Dat is een tafel.
Dat is een tafel.
Deze tafel is gereserveerd.
Deze tafel is gereserveerd.
tafel {zn.}
tafel {zn.}
Deze tafel is zwaar.
Deze tafel is zwaar.
tafel [m] (de ~), tabel [v] (de ~) {zn.}
tafel [m] (de ~)
tabel [v] (de ~) {zn.}
tafel [m] (de ~) {zn.}
tafel [m] (de ~) {zn.}
tafelen {ww.}
tafelen {ww.}

ik tafel
jij tafelt
hij/zij/het tafelt

ik tafel
jij tafelt
hij/zij/het tafelt
» meer vervoegingen van tafelen

eten, maaltijden, tafelen {ww.}
eten
maaltijden
tafelen {ww.}

ik eet
jij eet
hij/zij/het eet

ik eet
jij eet
hij/zij/het eet
» meer vervoegingen van eten

Ze waarschuwde hem niet tussen maaltijden te eten.
Ze waarschuwde hem niet tussen maaltijden te eten.
Taiwanees eten is milder dan Indiaas eten.
Taiwanees eten is milder dan Indiaas eten.


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Nederlands

Dat is een tafel.

Dat is een tafel.

Deze tafel is gereserveerd.

Deze tafel is gereserveerd.

Deze tafel is zwaar.

Deze tafel is zwaar.

Hij zit aan tafel.

Hij zit aan tafel.

Deze tafel wiebelt.

Deze tafel wiebelt.

Ze zitten aan tafel.

Ze zitten aan tafel.

Dat is een tafel.

Dat is een tafel.

Leg het pistool op tafel.

Leg het pistool op tafel.

De kat slaapt op tafel.

De kat slaapt op tafel.

Een tafel heeft vier poten.

Een tafel heeft vier poten.

Mama heeft de tafel gedekt.

Mama heeft de tafel gedekt.

Ze ruimde de tafel af.

Ze ruimde de tafel af.

Mag ik de tafel klaarzetten?

Mag ik de tafel klaarzetten?

Er ligt één appel op de tafel.

Er ligt één appel op de tafel.

Er zat een kat op de tafel.

Er zat een kat op de tafel.


Gerelateerd aan tafel

lijst - tabel - tafelen - eten - maaltijdenplaatje - lijst - meubelstuk - nuttigen