Vertaling van tegelijk
Inhoud:
Nederlands
Nederlands
tegelijk {bw.}
tegelijk {bw.}
gelijk, gelijktijdig, tegelijkertijd, tevens, tegelijk {bw.}
gelijk
gelijktijdig
tegelijkertijd
tevens
tegelijk {bw.}
gelijktijdig
tegelijkertijd
tevens
tegelijk {bw.}
Voorbeelden in zinsverband
Nederlands
Nederlands
Probeer niet twee dingen tegelijk te doen.
Probeer niet twee dingen tegelijk te doen.
Aan het begin van elk weekeinde ben ik tegelijk moe en vrolijk.
Aan het begin van elk weekeinde ben ik tegelijk moe en vrolijk.
Waar vrienden zijn, is tegelijk rijkdom
Waar vrienden zijn, is tegelijk rijkdom
Sommige mensen lezen de krant en kijken tegelijk naar de televisie.
Sommige mensen lezen de krant en kijken tegelijk naar de televisie.
Zelfs de goden kunnen niet tegelijk verliefd en wijs zijn
Zelfs de goden kunnen niet tegelijk verliefd en wijs zijn
Zelfs Hercules kan er geen twee tegelijk aan
Zelfs Hercules kan er geen twee tegelijk aan