Vertaling van gelijk

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
gelijk, gelijktijdig, tegelijkertijd, tevens, tegelijk {bw.}
gelijk
gelijktijdig
tegelijkertijd
tevens
tegelijk {bw.}
gelijk, evenals {zn.}
gelijk
evenals {zn.}
Je hebt bijna gelijk.
Je hebt bijna gelijk.
Je hebt volkomen gelijk.
Je hebt volkomen gelijk.
gelijk {zn.}
gelijk {zn.}
Je hebt helemaal gelijk.
Je hebt helemaal gelijk.
Je hebt gelijk.
Je hebt gelijk.
even, evenzeer, gelijk, gelijkelijk {bw.}
even
evenzeer
gelijk
gelijkelijk {bw.}
effen, gelijk, glad, sluik, zonder moeilijkheden, vlot {bn.}
effen
gelijk
glad
sluik
zonder moeilijkheden
vlot {bn.}
evenals, gelijk, zowel als
evenals
gelijk
zowel als
eender, egaal, gelijk, gelijkmatig {bn.}
eender
egaal
gelijk
gelijkmatig {bn.}
effen, gelijk, vlak {bn.}
effen
gelijk
vlak {bn.}
lijken, lijken op, gelijken {ww.}
lijken
lijken op
gelijken {ww.}

ik gelijk
jij gelijkt
hij/zij/het gelijkt

ik lijk
jij lijkt
hij/zij/het lijkt
» meer vervoegingen van lijken

Deze twee bladeren lijken op elkaar.
Deze twee bladeren lijken op elkaar.
Je O's lijken op je A's.
Je O's lijken op je A's.
lijken, trekken, gelijken, neigen, gelijkend {ww.}
lijken
trekken
gelijken
neigen
gelijkend {ww.}

ik gelijk
jij gelijkt
hij/zij/het gelijkt

ik lijk
jij lijkt
hij/zij/het lijkt
» meer vervoegingen van lijken

Eerste onder gelijken
Eerste onder gelijken
Deze bloemen lijken allemaal op elkaar.
Deze bloemen lijken allemaal op elkaar.


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Nederlands

Je hebt bijna gelijk.

Je hebt bijna gelijk.

Je hebt volkomen gelijk.

Je hebt volkomen gelijk.

Je hebt helemaal gelijk.

Je hebt helemaal gelijk.

Je hebt gelijk.

Je hebt gelijk.

Hij heeft helemaal gelijk.

Hij heeft helemaal gelijk.

Ik heb gelijk.

Ik heb gelijk.

Ik heb gelijk.

Ik heb gelijk.

Je hebt volkomen gelijk.

Je hebt volkomen gelijk.

Natuurlijk, hij heeft gelijk.

Natuurlijk, hij heeft gelijk.

De man heeft gelijk.

De man heeft gelijk.

Alle mensen zijn gelijk.

Alle mensen zijn gelijk.

God heeft altijd gelijk.

God heeft altijd gelijk.

Tom bleek gelijk te hebben.

Tom bleek gelijk te hebben.

Het is me allemaal gelijk.

Het is me allemaal gelijk.

Volgens mij heeft hij gelijk.

Volgens mij heeft hij gelijk.


Gerelateerd aan gelijk

gelijktijdig - tegelijkertijd - tevens - tegelijk - evenals - even - evenzeer - gelijkelijk - effen - glad - sluik - zonder moeilijkheden - vlot - zowel als - eenderzijn