Vertaling van tegenstander
Inhoud:
Nederlands
Nederlands
tegenstander, tegenspeler {zn.}
tegenstander
tegenspeler {zn.}
tegenspeler {zn.}
Onze ploeg heeft onze tegenstander met 5-4 verslagen.
Onze ploeg heeft onze tegenstander met 5-4 verslagen.
We waren bij voorbaat kansloos tegen die tegenstander.
We waren bij voorbaat kansloos tegen die tegenstander.
tegenstander {zn.}
tegenstander {zn.}
tegenstander {zn.}
tegenstander {zn.}
tegenstander , anti, tegenstrever , opponent , antagonist {zn.}
tegenstander
anti
tegenstrever
opponent
antagonist {zn.}
anti
tegenstrever
opponent
antagonist {zn.}
Mijn anti-virus heeft een virus doorgelaten.
Mijn anti-virus heeft een virus doorgelaten.
Voorbeelden in zinsverband
Nederlands
Nederlands
Onze ploeg heeft onze tegenstander met 5-4 verslagen.
Onze ploeg heeft onze tegenstander met 5-4 verslagen.
We waren bij voorbaat kansloos tegen die tegenstander.
We waren bij voorbaat kansloos tegen die tegenstander.