Vertaling van zwaar

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
zwaar {bw.}
zwaar {bw.}
lastig, moeilijk, zwaar {bw.}
lastig
moeilijk
zwaar {bw.}
machtig, moeilijk verteerbaar, zwaar {bn.}
machtig
moeilijk verteerbaar
zwaar {bn.}
moeilijk, moeitevol, moeizaam, zuur, zwaar {bn.}
moeilijk
moeitevol
moeizaam
zuur
zwaar {bn.}
drukkend, zwaar {bn.}
drukkend
zwaar {bn.}
met moeite, moeizaam, zuur, zwaar {bw.}
met moeite
moeizaam
zuur
zwaar {bw.}
laag, zwaar {bn.}
laag
zwaar {bn.}
moeilijk, lastig, slim, zwaar {bn.}
moeilijk
lastig
slim
zwaar {bn.}
belangrijk, erg, ernstig, voornaam, zwaar, zwaarwichtig {bn.}
belangrijk
erg
ernstig
voornaam
zwaar
zwaarwichtig {bn.}
fiks, geducht, krachtig, sterk, straf, zwaar {bn.}
fiks
geducht
krachtig
sterk
straf
zwaar {bn.}
bar, duchtig, hard, straf, streng, zwaar {bn.}
bar
duchtig
hard
straf
streng
zwaar {bn.}
inspannend, zwaar {bn.}
inspannend
zwaar {bn.}
met moeite, zuur, zwaar {bw.}
met moeite
zuur
zwaar {bw.}


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Nederlands

Dit boek is zwaar.

Dit boek is zwaar.

Deze tafel is zwaar.

Deze tafel is zwaar.

Het leven van een bankier is zwaar.

Het leven van een bankier is zwaar.

Is het werk te zwaar voor u?

Is het werk te zwaar voor u?

Het meisje was zwaar verwond in het verkeersongeluk.

Het meisje was zwaar verwond in het verkeersongeluk.

Hij is twee keer zo zwaar als zijn vrouw.

Hij is twee keer zo zwaar als zijn vrouw.

Ik ben thuis gebleven, omdat ik zwaar verkouden was.

Ik ben thuis gebleven, omdat ik zwaar verkouden was.

We moeten hem dringend naar het ziekenhuis brengen, hij is zwaar gewond.

We moeten hem dringend naar het ziekenhuis brengen, hij is zwaar gewond.